(gə'zet) bn. en bw. (-ter, -st of meest -)
1. geregeld, bepaald, vastgesteld : -te arbeid; te -ter tijd; bezig zijn.
2. ernstig, grondig : een onderzoek; -ter studeren.
3. flink lang en naar evenredigheid breed : een heer. Syn. → dik.
4. bezadigd : een man van -te leeftijd.