(gəzel) m. (-len; -letje) [Mned. sale, woning]
1. Algm. makker, kameraad, reisgenoot : goede -len hebben; des levens, echtgenoot. Syn. → genoot.
2. Inz.
a. Eert. hij die, ofschoon geen leerling meer, nog niet tot de rang van meester was opgeklommen.
b. Tgw. handwerksman onder een baas.
c. Uitbr. manspersoon: een wakker -.