(gә'voelәch)
I. bn. en bw. (-er, -st)
1. vatbaar voor gewaarwordingen: voor koude; een zenuwgestel. →: papier, plaats, zijde. Tgst. gevoelloos.
2. zelfs kleine verschillen aanwijzend: een -e balans. →: snaar.
3. ontvankelijk voor aandoeningen van liefde, schoonheid, tederheid: een hart; een -e jongeling; voor aanhankelijkheid. Syn. aandoenlijk.
4. lichtgeraakt, prikkelbaar: over die handelwijze; op het punt van eer.
5. boos, misnoegd: hij is er over.
6. duidelijk voelbaar, hevig: een -e kou, klap, nederlaag, smart. Syn.hard, zwaar.
II. bw.
1. op een wijze die blijk geeft van veel gevoel (II2): (toneel)spelen.
2. pijnlijk, zwaar; getroffen worden, lijden; zich bezeren.