Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

getal

betekenis & definitie

(gə'tal) o. (-len; -letje) [tellen]

I. Eig. veelheid, al of niet bepaald : een groot -; een effen, rond -; honderd in -; in steeds toenemenden -e; ten -e van 700; 15 appelen is een benoemd-; 15 is een onbenoemd -; 500 inwoners en 700 inwoners zijn gelijknamige -len; 4 is een even, 3 een oneven -; 2 is een geheel -, 2/4 een gebroken - of breuk; 2 1/3 is een gemengd of samengesteld -.

II. Metn.

1. voorstelling van een bepaalde hoeveelheid : 673 is een van 3 cijfers. → Ludolfiaans getal. Syn. → aantal.
2. Taalk. buigingsvorm in zoverre daardoor een of meer personen of zaken worden aangeduid : het Nederlands heeft twee -len. enkelvoud en meervoud.