(bə'pa:lt) (-er, -st)
I. bn.
1. goed begrensd, vast: een doel. Tgst. vaa
2. nauwkeurig aangewezen : een -e persoon.
3. waar. stellig : ik kan niet, zonder -e onbeleefdheid.
4. bepalend : lidwoord.
II. bw.
1. geheel : onmogelijk
2. stellig, zonder twijfel : hij komt -.