o. (-len) [< tellen]
1. Algm. hoeveelheid, getal, aantal : een talloos, ontelbaar -; zonder -, ontelbaar. Syn. → aantal.
2. Inz. a. grote hoeveelheid, groot getal, aantal : van beambten, verdiensten, voorbeelden.
b. hoeveelheid van 100 eiketakken.
c. hoeveelheid van 101 eieren.
d. Wev. hoeveelheid van 100 tot 120 draden.
e. hoeveelheid van 200 stuks haringen.
f. bepaald aantal van voorgedragenen voor een funktie : ov hei staan, zetten, op de voordracht voor een benoeming.