Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

genoeg

betekenis & definitie

(gə'noech)

I. onbep. telw. zoveel als nodig is: ik heb nu gewerkt; gegeten? hij heeft voor zijn doel aan f 1000; peren; ik heb er -; geld -. Gez. -! uitroep van ongeduld of niet meer dan reeds gebeurd, gedaan of gezegd is; (maar) daarvan, daarvan is nu genoeg gezegd; hebben, krijgen van iets, zijn bekomst van iets hebben, krijgen; het is (mij) -, zo, indien, wanneer..., ik acht mijn doel bereikt, ben tevreden, indien...; zichzelf (zijn), geen behoefte gevoelen aan het gezelschap, de steun van anderen. Syn. toereikend, voldoend. Tgst. onvoldoend.

II. bw.

1. in voldoende mate: tijd mans zijn om... ; oud en wijs -.
2. meer dan voldoende: zij begreep wat er omging; aardig, gek, vreemd, zonderling -.

< >