(‘geldən) (gold, heeft gegolden)
1. een prijs waard zijn : het roggebrood geldt 3,75 fr. Syn. kosten.
2. van kracht, toepassing zijn : hier geldt artikel 32 der wet.
3. medetellen : die stoot op het biljart geldt niet.
4. gewaardeerd worden : geestesarbeid geldt tegenwoordig niet meer.
5. erkennen, gevoelen : zijn gezag, invloed, macht doen of laten -; zich doen of laten -, zijn gezag doen gevoelen of een hoge toon voeren.
6. beschouwd worden : die woorden golden als een bevel; zijn oordeel geldt voor onfeilbaar, voor niets.
7. eerbiedigen : aanspraken, eisen, rechten doen of laten -.
8. als gegrond aannemen : redenen doen of laten -.
9. gericht zijn tegen : die belediging geldt hem.
10. er mede gemoeid zijn : het geldt uw eer.
11. er op aankomen : het geldt uw eigen belangen te verdedigen.
12. aangaan, betreffen: wanneer het zijn eigen persoon geldt.
13. van toepassing zijn : hetzelfde geldt van hem.