('kostən)
I. mv. van kost (I). Syn. onkosten.
II. (kostte, heeft gekost)
1. voor zekere prijs verkocht worden : dat boek kost 2 gulden; dat kost duur, veel; het koste wat het wil, ook Fig. →: bedstro, geld, jood, koken. Syn. gelden.
2. eisen, vorderen : dat kost veel moeite, tijd; dat kost u uw gezondheid, uw eer. →: ijs, kop.