bn. en bw. (-er, -st)
1. ineengedrongen: een voorhoofd.
2. zonder veel hoogte: een gewelf.
3. blijk gevend van gemis aan kooplust: een -e markt; -e prijzen.
Tgst. willig.
4. neerslachtig, zwaarmoedig: in -e stemming; ik vond hem erg -.
Tgst. opgewekt.