Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

veel

betekenis & definitie

I. v. (velen) samentrekking van vedel.

II. I. telw. (meer, meest) [~ vol] in grote hoeveelheid: vele bomen. ➝ boom, geschreeuw, mast, raad, rijs, schijf, stoom, varken, vieren, vijven, zaak. Tgst. weinig. II. vrnw.

1. veel dingen, voorwerpen: bezitten.
2. velen, veel personen: velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren. -

III. bw.

1. van hoeveelheid, graad, zeer: om iets geven.
2. vaak, dikwijls: wandelen; hij komt hier -.

Opm.

1. Veel (II I) blijft onverbogen wanneer het een maatbegrip uitdrukt of door een partitieve genitief gevolgd is: mensen; geld(s), tijd(s), volk(s).
2. Veel (II I) vormt met bn en bw. samenstellingen en betekent dan „veel hebbend” van wat het tweede lid zegt b. v. veelarmig, met veel armen.
3. Veel (II III) vormt met veel bn. en bw. samenstellingen: veelbewogen, veelgebruikt.