o. (-en; -je) [Fr. < Lat. factum]
1. Algm. daad, handeling: een misdadig -; een helden-, wapenfeit.
2. Inz. gebeurtenis, omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat: een konstateren; -en noemen; de naakte, nuchtere -en; een historisch -; de -en verdraaien; de -en spreken voor zichzelf. Gez. een persoonlijk -, feit dat een persoon als mens aangaat: een voldongen -, iets dat niet meer verhinderd kan worden; het is een -, het valt niet te loochenen; in een berusten, in de omstandigheid dat het nu eenmaal zo is; in -e, in werkelijkheid; voor het staan, zich moeten schikken. Syn. ➝ avontuur.