bn. en bw. (-er, -st)
1. in een vloeistof drijvend: een schip kan worden.
2. hartstochtelijk: zijn liefde was -.
Syn. ➝ boos.
3. overhaastig: met -e schreden; werken.
Syn. fluks, gezwind, haastig, haastiglijk, ijlings, in aller ijl, schielijk, spoedig.
4. zich snel tot drift latende vervoeren, maar onmiddellijk weer bedaard: van aard; zich maken; stampen met de voet.
Syn. kittelorig, lichtgeraakt, oplopend, opvliegend, prikkelbaar. Tgst. ➝ bedaard.