Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

donker (zwart)

betekenis & definitie

('donkər)

I. bn. en bw. (-der, —st)
1. niet of weinig verlicht: het wordt -; een -e ingang; de -e najaarsdagen; het is al vroeg-; het is al hels het is zo als de hel, als de nacht. dat men geen hand voor ogen kan zien. → kamer, metten. Syn. doods, duister, somber. Tgst. → helder.
2. naar het zwarte neigend : een -e achtergrond.
3. ongunstig, somber : een -e voorstelling van een gebeurtenis; een gezicht; kijken; een vooruitzicht; iets inzien. → bril.
4. treurig : -e tijden ; een -e toekomst; het ziet er uit.
5. niet geheel bewust, vaag: -e gewaarwordingen. Tgst. helder, licht.
6. laag van toon : een fraaie -e stem.

II. m. en o.

1. toestand dat er geen licht is, duisternis : in het akelig -; in den -(e) zitten; iemand, iets in het zetten; in het rondtasten. → kat.
2. avond en nacht : de valt; voor, met den -(e) thuis zijn, voor, met het vallen van de avond. → licht.

< >