Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

helder

betekenis & definitie

('heldər) bn. en bw. (-der, -st) [hel helder]

I. Eig.

[met betrekking tot geluid] goed waarneembaar voor het oor, duidelijk, luid klinkend : een -e stem; -e geluiden, klanken, tonen; zingen; ie in „niet” is een -e klinker. Tgst. dof. II. Metf. [met betrekking tot licht]

1. licht uitstralend : bij maanlicht; de -ste sterren noemt men sterren van de eerste grootte; blauw; een paar -e kijkers of ogen.
2. door licht goed waarneembaar voor het oog : een -e wijzerplaat op een donkere achtergrond; het beeld steekt tegen de bomen af.
3. a. Algm. met licht beschenen, vol licht: een -e dag; -e luchten; een -e koude [bij heldere lucht]. →: daglicht. Syn. klaar, licht. Tgst. donker.
b. Inz. [als het ware met intellektueel licht beschenen] duidelijk : -e aanduidingen; een inzicht hebben ; dat staat mij voor de geest; een verstand; een -e kop [met een helder verstand]; iets uiteenzetten, inzien. Syn. →: begrijpelijk.
4. licht doorlatend, doorzichtig: water; een -e diamant; (zo) als (een) glas, als (een) kristal, als wijn; een -e dronk [van een helder vocht].

III. Metn.

1. [gevolg; wat helder (II 3 a) is, komt voor als :] proper, zuiver, rein : linnen; een -e keukenmeid; -e voorstellingen; er niet afkomen, niet zonder kleerscheuren, niet ongedeerd. Syn. schoon, zindelijk.

Aanm. Met kleurnamen wordt helder (II 3 a) gewoonlijk aaneengeschreven : helderblauw, helderbruin enz.

< >