('dondər) m. (-s)
I. Eig. dreunend geluid met of na de bliksem : de rollende -; de gromt; als van de geslagen, getroffen, geheel verbijsterd; er is aan de lucht, er dreigen onaangenaamheden. -
II. Metf. geluid dat aan de donder doet denken : de van het geschut. III. Metn.
1. duivel: de hale mij...; loop naar de wat is dat! Gez. geen -, niets; om de niet. bijlange niet; van iets de geven, er niet meer mede te doen willen hebben.
2. drommel, kerel: een arme -; een gemene -; iemand op zijn geven, komen, hem slaag geven.
Enc. De donder is het gevolg van het samenvallen der door de bliksem uiteengeslingerde lucht; hij bereikt ons later, omdat de snelheid van het geluid ± 1 millioen maal zo klein is als die van het licht. De afstand tussen ons en de plaats, waar de bliksemstraal overslaat, kunnen we berekenen, door het aantal sekonden, dat verloopt tussen het zien van de bliksem en het horen van de donder met 330 (getal m door het geluid in 1 sekonde doorlopen) te vermenigvuldigen.