Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

bliksem

betekenis & definitie

('bliksəm) m. (-s) [~ blik]

I. Eig.

elektrische vonk in het luchtruim bij onweder : (zo snel) als de -; de treft, slaat in. Gez. dat helpt geen -, niets ; de afleiden, hem zo langs een stang leiden, dat hij het voorwerp, waarop hij valt, niet beschadigt; hete -, heet gestoofde aardappelen met appels en vlees ; hij stond daar als door de getroffen, als verpletterd; ik geef er geen om, ken er geen van, niets; ’t is naar de verloren; wat gaat jou dat aan! als krachtuitdrukking. →: donder. II. Metn.

1. duivel : loop naar de -; van iets de geven, er niet meer mede te doen willen hebben.
2. kerel, vent : een beroerde, brutale -.

Enc. De bliksem is een tot 15 km lange vonk, die tussen twee tegengesteld geladen wolken, of tussen een wolk en de aarde, in zigzag-, bolof vlakkevorm overspringt.