(bulga'rijə) o. republiek op de Balkan 110.842 km2, 6.700.000 inw. meestal Grieks-ortodoxen. Uitvoer:
tarwe en tabak. Hoofdstad : Sofia.
Geschiedenis.
De uit Midden-Azië afkomstige Bulgaren drongen in de VIIde eeuw in het tegenwoordige Bulgarije binnen, en vermengden zich met de Slavische bevolking. Naar het voorbeeld van hun vorst BORIS, namen zij ± 864 het kristendom aan. Onder SIMEON de Grote, Boris’ zoon, strekte zich de Bulgaarse heerschappij van de Zwarte tot de Adriatische Zee uit, werd het land 1018 door BASILEIOS II aan de Byzantijnen onderworpen; 1186 werd het weder zelfstandig 1393 Turks. Sinds de XVIIIde eeuw nationale beweging. Na de Russisch-Turkse Oorlog maakte het Kongres van Berlijn (1877) Bulgarije tot een aan Turkije schatplichtig vorstendom, dat 1879 aan prins ALEXANDER van Battenberg werd geschonken. De vijandschap van Rusland dwong deze 1886 af te danken.
Zijn opvolger FERDINAND werd 1908 tot koning uitgeroepen. In de 2de Balkanoorlog (1913) verloor Bulgarije de zuidelijke Dolbroedzja aan Roemenië. Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) was het bondgenoot der Centralen; bij de vrede van Neuilly 1919 moest het Zuid-Thracië aan Griekenland afstaan. Ferdinand dankte in 1918 af werd opgevolgd door zijn zoon BORIS III. Tijdens de Tweede →:Wereldoorlog kreeg Bulgarije, door Hitler’s invloed, de Zuidelijke Dobroedzja terug en sloot zich 1941 bij de Asmogendheden aan; verzocht echter 1944 Groot-Brittannië en de Verenigde Staten om een wapenstilstand. Daarop verklaarde Rusland de oorlog, maar de Bulgaarse regering vroeg ook thans weer dadelijk om een wapenstilstand en verklaarde de oorlog aan Duitsland.
Na de oorlog verkregen de linkse partijen de overhand en in 1946 werd koning SIMEON II onttroond, na een referendum ten gunste van de republiek. Deze staat onder Russische invloed.