Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

tarwe

betekenis & definitie

('tarwə) v.

1. Eig. korrels, graan van een gewas met dikke, vierkante aren : een zak -; er was veel aan de markt.
2. Metn. dat graangewas (Triticum vulgare) : kweekt men vooral op kleigrond; van verkrijgt men fijn wit meel; de naakte heeft geen baard, de gebaarde wel; winter-, zomertarwe; op iemands graf strooien als teken van de verrijzenis; grove -, spelt; Turkse -, maïs. ➝ onkruid. Syn. weit.

Enc. Tarwe is een overoud kultuurgewas van onbekende afkomst. In de ruïnes ener piramide van ± 3000 v. K. en in Zwitserse paalwoningen werden tarwekorrels gevonden. Ook Homeros vermeldt dat graangewas. In de overstromingsgebieden van Nijl, Eufraat en Tigris groeide de tarwe vroeger welig en diende voor het onderhoud van de bevolking van de gehele oude wereld.

Thans zijn die gebieden grotendeels woestijn en de tarwe wordt vooral verbouwd in de landen die de TB. TARWEPRODUKTIE aangeeft.

Tarwe dient hoofdzakelijk voor de voeding van de mens (brood, banketwaren) in de gematigde streken. Buitendien wordt ze gebruikt voor het bereiden van stijfsel, bier (ale), brandewijn, azijn. Het stro dient voor veevoeder en het vervaardigen van fijne strohoeden.

< >