(bruch) v. (-gen; -getje, -je)
I. Eig. gestel om twee punten, door een water of een aardverdieping gescheiden, te verbinden: een houten, stenen, ijzeren -; een beton-; een maken, leggen, slaan, bouwen, afbreken; de dichtdraaien, openen, ophalen, opendraaien; de over gaan; schepen gaan door, onder de -; de pijlers of jukken, de openingen, spanningen van een -; de (rij)vloer van een -; op het glazen -getje geweest zijn, in stervensgevaar; over de (moeten) komen [daarvoor moest men vroeger betalen], betalen, opdokken of moeten laten blijken wat van zekere beweringen waar is. ➝ vijand.
II. Metf.
1. loopplank om van de wal op een schip of omgekeerd te komen: de neerlaten.
2. Scheepst. kommandobrug.
3. gebogen middelgedeelte der montuur van een ➝ bril.
4. Ontl. verbinding tussen de twee zijdelingse halfronden der kleine ➝ hersenen: de (van Varol).
5. gymnastiekwerktuig bestaande uit twee horizontale bomen op standers, waartussen de turners hun oefeningen uitvoeren.
6. deel van een brugbalans waarop de voorwerpen worden geplaatst. ➝ baskuul.
7. verbinding: Korinthe, de tussen Noord- en Zuid-Griekenland.
8. hulpmiddel: socialistische propaganda is voor hem de waarover hij in de Kamer hoopt te komen; hij is over een gouden in de Kamer gekomen, zijn verkiezing heeft hem veel geld gekost.
Langste Bruggen
1. Brug over de Gouden Poort te San Francisco (Verenigde Staten) 13.000 m
2. Brug die Miami met Key-West in Florida (V. St.) verbindt 11.000
3. Brug over de James (Verenigde Staten) 5.500
4. Brug over de Donau bij Cernavoda (Roemenië) 3.850
5. Brug over de Zambesi bij de Victoria Falls (Zuid-Afrika) 3.600
6. Lagunenbrug bij Venetië (Italië) 3.500
7. Brug over de Galveston Baai (Verenigde Staten) 3.400
8. Hoang-ho-brug bij Tsinan (China) 3.245
9. Ohio-brug bij Kaïro (Verenigde Staten) 3.220
10. Tay-brug bij Dundee (Schotland) 3.214
11. Godawari-brug (Vóór-Indië) 2.775
12. St. Laurens-brug bij Montréal (Canada) 2.622
13. Moerdijk-brug (Nederland) 2.536
Enc. Naar de aard der bestemming onderscheidt men: voetbruggen, spoorwegbruggen, waterleidingsbruggen of aquaducten, kanaalbruggen en doorlaatbruggen. In verband met het verkeer te water zijn de bruggen vast of beweegbaar. De (gewone) balkbrug, de hangbrug (ketting-, kabelbrug) en de boogbrug zijn vast; de draaibrug, de kraanbrug, de ophaalbrug of klapbrug, de wipbrug of baskuulbrug, de hefbrug, de rolbrug, de gierbrug, de schipbrug en het zwevend veer, zijn beweegbare bruggen. Wanneer een grote brug voltooid is, wordt zij beproefd door bepaalde proefbelastingen.