Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

boosheid

betekenis & definitie

o. (...heden)

I. Eig. het boos zijn inz.
1. de wereld en haar -. ➝ kind.
2. de van dat gezegde.
3. rood van -.

Syn. drift, gramschap, oplopendheid, opvliegendheid, toom, verbolgenheid, verontwaardiging, woede, wrevel, wrok.

II. Metn. uiting van boosheid: een in ’t duister gepleegd.

< >