Wat is de betekenis van boosheid?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

boosheid

boosheid - Zelfstandignaamwoord 1. de hoedanigheid van het boos zijn Schelden uit boosheid. 2. de hoedanigheid van het kwaadaardig zijn Woordherkomst Afgeleid van boos met het achtervoegsel -heid. Synoniemen [1] kwaadheid, nijd [2] boosaardigheid, kwaadaardigheid, kwaadwill...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

boosheid

boosheid - zelfstandig naamwoord uitspraak: boos-heid 1. het in een slechte stemming zijn waar je anderen de schuld van geeft ♢ als Felipe gepest wordt, dan kent zijn boosheid geen grenzen Zelfstandig naamwoord: boos-heid ...

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Boosheid

s., lilkens, mâllens, fenyn (it), grimmitigens, nidigens; (iets doen) in —, (eat dwaen) mei de lilke holle, kop.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Boosheid

v. (...heden), 1. slechtheid; — onstuimigheid. 2. kwaadwilligheid. 3. zedelijke verdorvenheid; een kind in de boosheid (1 Cor. 14: 20), oprecht, eenvoudig mens; (scherts, ook) een onnozele bloed; — (Zuidn.) voortgaan in zijn boosheid, voortgaan met wat men eenmaal begonnen is. 4. boze daad. 5. de boze wereld. 6. gramschap,...

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

boosheid

v. boosheden (1 zedelijke verdorvenheid, zonde; 2 toorn, gramschap): 1. de boosheid der wereld; een kind in de boosheid, eenvoudig, oprecht mens; Z.-N. voortgaan in de boosheid, niet van gedrag veranderen; 2. hij beet zijn tong van boosheid.

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

boosheid

o. (...heden) I. Eig. het boos zijn inz. 1. de wereld en haar -. ➝ kind. 2. de van dat gezegde. 3. rood van -. Syn. drift, gramschap, oplopendheid, opvliegendheid, toom, verbolgenheid, verontwaardiging, woede, wrevel, wrok. II. Metn. uiting van boosheid: een in ’t duister gepleegd.

2024-04-20
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Boosheid

BOOSHEID, v. (...heden), slechtheid; kwaadwilligheid; zedelijke verdorvenheid: — een kind in de boosheid, oprecht, eenvoudig mensch; (scherts, ook) een onnoozele bloed; — (Zuidn.) voortgaan in zijne boosheid, voortgaan met wat men eenmaal begonnen is; — slechte eigenschappen, beginselen; wat blijk geeft van zedelijke verdorvenheid...

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Boosheid

Boosheid is die gesteldheid des gemoeds, waardoor de mensch geneigd is, één of meer van zijne medemenschen of zich zelven op­zettelijk te benadeelen. Zij ontstaat door eene aanleiding van buiten, die wraakzucht, er­gernis of toorn opwekt, zoodat deze verkeerde hartstogten zich van den mensch meester maken, of door eene gewetenlooze begeerlijk­heid,...