Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Bilderdijk

betekenis & definitie

('bildәrdijk) (Willem) Nederlands schrijver, ° 7 sept. 1756 te Amsterdam, wegens een wonde aan de voet thuis opgevoed door zijn vader dokter, werd advokaat in Den Haag; vestigde zich, na de val van het Oranjehuis, 1785 te Londen, later te Brunswijk; mocht 1806 naar zijn vaderland terugkeren; kwam te ’s-Gravenhage wonen op aansporen van koning Lodewijk Napoleon die van hem onderwijs begeerde in de Nederlandse taal en letterkunde; vertrok 1808 weer naar Amsterdam waar hij van de koning een jaarlijkse toelage van f 6000 genoot, welke verviel bij de inlijving van Holland bij het Franse Keizerrijk. Na de onwenteling van 1813 verkreeg hij van koning Willem I een levenslange jaarwedde, niet echter de toegezegde leerstoel in de Nederlandse geschieden letterkunde te Amsterdam.

In 1817 vestigde hij zich te Leiden, waar hij les gaf in de vaderlandse geschiedenis, 1827 ging hij naar Haarlem en ♰ er 18 dec. 1831. Hij beoefende bijna alle letterkundige genres. Hij gaf balladen uit o. a. Graaf Floris IV (1803), schreef leerdichten als De Ziekte der Geleerden (1807), treurspelen als Floris V, Willem van Holland, Kormak (1808) en beproefde zijn krachten aan een epos De Ondergang der eerste Wareld (1810), dat onvoltooid bleef. Hij is op zijn best in zijn minnepoëzie en in de grotere gedichten Ode aan Napoleon (1806) en Afscheid (1810). In de Bloemlezing, die Kloos aan hem wijdde, staan gedichten van waarachtige schoonheid en sterke zeggingskracht. Hij is een poëet van groot formaat, ofschoon niet een van onze grootste dichters.

< >