Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

bier

betekenis & definitie

(bi:r) o. (–en; –tje) [msch. ~ brouwen]

1. Eig. drank uit gerst en hop gebrouwen : oud, jong –; zwaar, dik –; klein, dun –; gerste–; Beiers, Engels –.

Gez. boven zijn – zijn, te veel gedronken hebben; dat –tje heb je zelf gebrouwen, en nu moet je het ook uitdrinken, je hebt je zelf in moeilijkheden gebracht en nu moet jij je daar maar zelf uit redden of de gevolgen ervan dragen; zwart –, Engelse stout.

2. Metn. glas bier : een half –; twee –; ze hadden al enige –tjes op.

Enc. Bier wordt bereid door gemalen mout (d. i. gekiemde gerst, tarwe of maïs) met water in de roeskuip te doen uittrekken, dit beslag te koken, het hieruit gefiltreerde wort met hop te vermengen en opnieuw te koken, en eindelijk het vocht dan te laten gisten.