v. (-je)
1. Eig. korrels, zaad van een op tarwe gelijkend graangewas, maar met lange en stiive baarden : geparelde, gepelde branden; om - en kaneel lopen, beuzelarijen doen.
2. Metn. dat graangewas (Hordeum vulgare): de is rijp.
Enc. Gerst is wellicht de oudste graansoort. Zij is tot in de steentijd na te wijzen in Europa en hier schijnt ook wel haar oorsprong te moeten worden gezocht. In Egypte, waar gerstekorrels bij de mummies werden gevonden, en in de Vóóraziatische oude wereldrijken, werd zij ingevoerd. Vele boeken van het Oude Testament vermelden haar. De oude Egyptenaren en de oude Grieken was gerstebier bekend.
De Romeinen kregen door Tacitus kennis van de gerstedrank der Germanen. Gerst wordt gemalen en als veevoeder gebruikt ; door het pellen er van ontstaat gort. Brouwgerst, die bij ons wordt ingevoerd, laat men ontkiemen om er mout van te maken voor de bierfabrikage. Gebrande gerst dient als surrogaat voor koffie.