v. (-en; ...ginkje)
I. Eig. het bewegen; in brengen, komen; zich in zetten; -en der troepen; eenparige, versnelde, rechtlijnige, kromlijnige, omtrekkende -; ➝ chef van; maken, ook Fig. drukte maken; er is hier veel -, drukte.
Tgst. rust.
II. Metf. het bewegen: een des gemoeds.
III. Metn.
1. a. Algm. aandrang, neiging: uit eigen -.
b. Inz. aandrang naar verandering: een godsdienstige, sociale, staatkundige -.
2. opschudding, omwenteling: onder het volk.