Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-06-2020

begijn

betekenis & definitie

v. (-en; -tje) lid van een vereniging van geestelijke zusters, die zonder kloostergeloften te doen, gemeenschappelijk leven : daar is een – te geselen, gezegde, gebezigd bij een volksoploop, meestal om iemand af te schepen, die vraagt wat er gaande is.

Enc. Over de oorsprong van de naam begijn wordt nog getwist. Bijna zeker is dat geen verband bestaat met Lambert dit le Bègue (t 1177) die een dergelijke vereniging te Luik zou gesticht hebben. Thans vindt men nog begijnen in verschillende Nederlandse plaatsen nl. 12 in Vlaanderen (o. a. 2 te Gent) en 2 in Nederland (Amsterdam, Breda).