(bə’dri:gən) (bedroog, bedrogen; heeft bedrogen) [Mned. droch, leugen]
1. door leugen, list enz. in dwaling brengen : schurken -. Syn. → bedotten.
2. misleiden : schijn bedriegt; bedrogen uitkomen; zich bedrogen zien; de bedrogen bedrieger. → gierigheid.
3. verleiden : een meisje -.
4, teleurstellen : in zijn verwachting bedrogen zijn; bedrogen met iets uitkomen.
5.zich -, zich vergissen : indien ik mij niet bedrieg; zich in iemand -, een te hoge dunk van hem hebben. bedrieger m. (-s).