Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

leugen

betekenis & definitie

('leugәn) v. (-s; -tje) [liegen]

1. onware bewering, doorgaans met het doel om te misleiden: een aperte, onbeschaamde, onnozele, stoute, tastbare -; -s smeden; een liegen; met -s omgaan; - en bedrog. Gez. al is de nog zo snel, de waarheid achterhaalt ze wel [CATS], de leugen zal toch eenmaal blijken; de vader der -(en), de duivel; een om bestwil, om erger te voorkomen; het hangt van -s aaneen, het bestaat alleen uit leugens; hij hangt van -s aan elkaar, hij is een groot leugenaar; hij is aan, van de eerste niet gebarsten, liegen is voor hem geen onbekende zaak; iemand een op de mouw spelden, hem wat wijsmaken. Syn. onwaarheid. Tgst. waarheid.
2. Verzw. (grove) onwaarheid, valsheid: het leven was voor haar één grote -.

< >