Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-06-2020

balie

betekenis & definitie

I ('ba:li) v. (-s; -tje), msch. Lat. bacula, bakje, bak of iets dergelijks nl.

1. kleine tobbe : linnengoed in de wassen.
2. Scheepst. spijsbak : een met snert.

platte vierkante mand : een voor linnen, klederen. II ('ba:li) v. (...liën.-s), msch. Lat. baculus, stok.

1. Eig, afsluiting, bestaande uit pijlers, door een dekstuk verbonden: de in een pleitzaal; de van een brug; aan de hangen, kinderspel (→ KINDERSPELEN); aan de tuimelen (→ KINDERSPELEN). Syn. balustrade, boom, borstwering, hek, leuning, slagboom. -

II. Metn.

1. afgesloten ruimte waarbinnen, bij gerechtzittingen, de pleiters hun plaats hebben.
2. rechtbank: voor de verschijnen.
3→ stand der advokaten: een sieraad der -.
4. beroep van advokaat: zich voor de bestemmen.

< >