Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-06-2020

Attila

betekenis & definitie

(’attila)

I. Eig. [Got. vadertje] koning der Hunnen in Hongarije, „de gesel Gods”, onderwierp verscheidene Germaanse volken, dwong keizer Theodosius II een jaarlijkse schatting te betalen, vernietigde 437 het Boergondische Rijk, werd 451 Oop de Catalaunische Velden door Aëtius verslagen, viel in Noord-Italië, maar moest voor Leo de Grote 452 wijken, ♱ in Hongarije.
2. attila m.(-’s) Metf. korte, met snoeren bezette huzarenmuts.

< >