('af) (wierp af, heeft afgeworpen)
1. werpend verwijderen : een mantel -. ➝ masker, teugel. Syn. afschudden.
2. afleggen (1) : de slangen werpen jaarlijks hun huid af. Syn. ➝ afdoen (1).
3. naar beneden werpen : iemand de trap -.
4. uit zijn geest verdrijven : werp die kwellende gedachte af.
5. opleveren : vruchten -.