('af) (hing af, heeft afgehangen)
1. iets wat hangt, losmaken en verwijderen : gordijnen -.
2. naar beneden hangen : -de mouwen.
3. in staat van ondergeschiktheid zijn : van iemand -.
4. bepaald worden door : dat zal van de omstandigheden iets doen van iets anders, de beslissing er van laten regelen naar iets anders, dat nog onzeker is.
5. in de macht zijn : zover het van mij afhangt.
afhanger m. (-s). afhanging v. afhangster v. (-s).