Wat is de betekenis van afhangen?

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

afhangen

(2000+) (sold.) de uitrusting afdoen. • Tijdens oefeningen en missies nemen Pieter en z´n collega´s een groot deel van de barang mee. Inclusief de baret nat weer, bilaminaat en butsmuts. Het bloemetjespak moet aan. Let daarbij goed op dat je liboza en reboza dichtzit-ten en dat je het hepla odema hebt. Je buddy kan je daar ook op w...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

afhangen

afhangen - Werkwoord 1. (onpr) ~ van: naargelang iets verandert mee veranderen 2. bepaald worden door Het hangt van het weer af of deze wedstrijd doorgang kan vinden. 3. (ov) deur of raam aan scharnieren ophangen De timmerman hangt het raam...

2024-04-27
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

afhangen

Een deur of raam goed haaks afwerken en in de scharnieren hangen.

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

afhangen

afhangen - onregelmatig werkwoord uitspraak: af-han-gen 1. erdoor bepaald worden ♢ of we op vakantie gaan hangt af van het weer Algemene uitdrukkingen: 1. het zal ervan afhangen [het is nie...

2024-04-27
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

afhangen

In notariële advert., in toep. op bijgebouwen, omheiningen enz. die bij een onroerend goed behoren: toebehoren. Afhangen: schuur met poort dienstig als garage, schelf, kolenkot, w.c., bergplaatsen, washuis, Gents Adv. 12/8/1976. Woonhuis met afhangen en tuin te Destelbergen, Gentenaar 11/4/1977. Gemeente Aalter: Uit de hand te k...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Afhangen

v., ôfhingje; — van, stean oan, útgean by.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Afhangen

(hing af, heeft afgehangen), 1. naar beneden hangen : wijd afhangende mouwen ; een afhangend kruis (van paarden); — een afhangend dak, zich voorbij de buitenmuur uitstrekkend; 2. (fig.) van iem. afhangen, tot hem in ondergeschikte betrekking staan, zodat men in zijn doen en laten niet vrij is; — van zichzelf afh...

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

afhangen

hing af, heeft afgehangen; 1. naar beneden hangen: een afhangend gordijn; 2. de steun nodig hebben van; de ondergeschikte zijn van iem.; tot iem. of iets in zulke betrekking staan, dat eigen vrije beweging is uitgesloten: hij hangt geheel van hem af; onze reis hangt van het weer af; zegsw. iets laten afhangen van, afhankelijk stellen; dat zal er va...