('achtər) (liet achter, heeft achtergelaten)
1. bij het heengaan laten op de plaats waar iets of iemand was : ik heb hem in Engeland achtergelaten.
2. in een bepaalde toestand laten : iemand troosteloos -; schulden -, nl. onbetaald.
3. veroorzaken en laten bestaan : sporen, een litteken -.
4. stervend nalaten : een groot fortuin -. Syn. nalaten, overlaten.