(ap'strakt) bn. en bw. (-er. -st) [Fr. < Lat. abstractus]
1. afgetrokken (1, 2): -e begrippen. Tgst. konkreet.
2. een abstrakt (1) begrip uitdrukkend: „boom" is een zelfstandig naamwoord.
3. met abstrakte begrippen opererend: -e wetenschappen.
4. verstrooid.