o. (-e -en) woord dat een zelfstandigheid d. i. een persoon, een ding of wel een hoedanigheid uitdrukt. Ook: substantief.
Opm. De Ned. zelfstandige naamwoorden zijn onveranderlijk, behalve in de tweede naamval m. en o. De tweede naamval wordt gevormd door s (sterke verbuiging) of en (zwakke verbuiging). Tot de zwakke verbuiging behoren
1. de m. perioonsnamen op e (b. v. bode, geleerde);
2. tien m. persoonsnamen, die vroeger uitgingen op e nl. graaf, heer, hertog, knaap, mens, nar, paus, prins, profeet, vorst.
3. het o. woord hart. Al de overige m. en o. zelfstandige naamwoorden hebben de sterke verbuiging: vaders goedheid; Vondels Lucifer, Vlaanderens grootheid en verval. De tweede naamval wordt zeer vaak omschreven, d. i. vervangen door de vierde met van. Zo zegt men in plaats van des vaders, van de vader. Eigennamen van personen krijgen een afkappingsteken (‘) voor de s van de genitief, wanneer ze op een klinker eindigen: Otto’s verjaardag. Gaan ze uit op s, x, z, dan vervalt de genitiefsuitgang en blijft het weglatingsteken alleen over: Tollens’ gedichten, Marnix' psalmberijming, Diaz’ ontdekking. Wanneer vrouwelijke zelfstandige naamwoorden soms een tweede naamvalsvorm aannemen is het steeds de sterke: moeders bril; tantes vertellingen; Maria’s breiwerk. Men gebruikt ook, in plaats van de voorafgaande genitief, de persoonsnaam gevolgd door het bijvoeglijk naamwoord van bezitting: Piet zijn handschoenen; mijn zus haar of 'er of ‘r of der of d’r raket; de Engelsen hun kolonies. Het meervoud der zelfstandige naamwoorden wordt gevormd op (e)n of s.