('a:n) (wees, wezen aan; heeft aangewezen)
1. Eig. door te wijzen doen zien : iemand een huis l (met de vinger) -; de klok wijst de tijd aan; op zichzelf aangewezen zijn, zichzelf moeten behelpen. → aangewezen, vinger. Syn. aanduiden (1)
2. Metf. de aandacht richten op : ik behoef u de nadelige gevolgen daarvan niet aan te wijzen.