('a:n) (stak aan. heeft aangestoken)
1. door steken vasthechten : laat die zool even -.
2. door het insteken van een kraan openen : een vat bier -.
3. door er het (insekte)snuitje in te steken, beknagen : aangestoken vruchten.
4. aan het branden brengen : een pijp, vuur Syn. brand veroorzaken, brandstichten, in brand steken, ontsteken, opsteken, vuur maken. Tgst. zie: blussen.
5. besmetten : de teringleider zal de anderen -; door het bederf aangestoken. zie: schaap.