('ste:kən) (stak, gestoken)
I. (heeft) Eig.
1. Algm. stoten, duwen : steek die stok in de grond; een vlag in de hoogte -; een vaartuig in 't water -. ➝ gek, hoogte, stag, stok.
2. Inz.
a. steken met een puntig of scherp voorwerp nl.
a. met een wapen : iemand met een dolk -. ➝ draak.
b. met een spade : hier moet je in de grond -. ➝ spade.
c. met een angel : de wespen hebben hem gestoken. ➝ honig.
d. met een naald of speld : hij stak de jongen in zijn kuit. ➝ broodkruimel, kruimel, naald, speld.
e. met een stift, beitel enz. : in koper - of graveren.
b. een blaasinstrument in de mond steken om er geluid aan te ontlokken : de horen, de trompet -. ➝ bazuin, loftrompet, trompet.
II. Metn.
1. (is) [van I 1, geduwd worden] zich op het water bewegen : van land, in zee -. ➝ wal.
2. (heeft) [van I 2 a] door te steken trachten te bemachtigen : naar een ring - of ringsteken. ➝ kroon.
3. (heeft) [van I 2 a b] door te steken met een spade enz. uitgraven, uitspitten : plaggen, turf, zoden -; aardappelen -; asperges -; aal (met een aalvork) -.
4. (heeft) [van I 2 a b]
a. door te steken met een spade enz. in de grond zetten, bergen : afleggers (in de aarde) -.
b. Uitbr.
a. bergen, stoppen : iets in zijn zak, bw zich-; het zwaard in de schede -; iemand in de gevangenis, in een gekkenhuis, in een klooster -. ➝ hart, kat, kleed, kop, pak.
b. brengen, plaatsen, zetten : een ring aan zijn vinger -; steek de sleutel in het slot; een veer op zijn hoed -; vuur in iets -; zich in schulden, zorgen -. ➝ geld, hand, hoofd, neus, pluim, spaak.
c. [verdere Metn. van b]
1) vastzitten : in de modder blijven -; iets kan in de keel blijven -; dat blijft -, gaat niet door; in een redevoering blijven -, niet verder kunnen. ➝ keel, krop.
2) zitten, zich bevinden, zijn : hij steekt in nieuwe kleren; waar steekt hij toch? in schulden -; daar steekt iets achter. ➝ huid, kinderbroek, kinderschoen, schoen, vel.
III. (heeft) Metf.
1. [I 2 a]
a. doorborend, vinnig kijken : haar ogen staken van booswilligheid.
b. vinnige pijn veroorzaken : het van een wonde; de zon steekt. ➝ oog, oor.
2. [van II 2] streven naar : naar de macht -.
3. [van II 4 b c] varen : iets half, halverwege laten -; de studie laten -; laat je het nu al -?