(groeide aan, is aangegroeid)
1. door groeien groter worden : de knaap groeit sterk aan.
2. Scheepst. bezet worden met planten en weekdieren ; het der scheepshuid.
3. aanzienlijker worden : de bevolking, zijn invloed groeit aan. Syn. aanwassen, groter worden, toenemen, vermeerderen, zich uitbreiden. Tgst. afnemen.
aangroeiing v. (-en).