1. gevuld : de zaal was aardig –.
2. ingenomen : die stoel is –.
3. met drijfijs beladen : de rivier is –.
4. door bezigheden ingenomen : mijn tijd is –; hij is nogal –. →: bezette tijd.
Tgst. vrij.
Gepubliceerd op 29-06-2020
bezet
betekenis & definitie