eene Hoogheid en Bannerij, in het Kwartier van Zutfen, in de Provincie van Gelderland, tusschen het Graafschap 's Heerenberg, het Drostampt van Zutfen, het Schoutampt van Lichtenvoorde, het Drostampt van Breevoort, en de Heerlijkheid Anholt gelegen. Zij bevat het Steedtje ter Burg, de Dorpen Varseveld en Zilvolde, nevens, behalven nog andere, de Adelijke Huizen Schuilenburg, Slangenburg en Zinderen, — Een geslagt, welk van deeze Bannerij zijnen naam ontleende, of dezelve daar naar deedt noemen, was, al in overoude tijden, vermaard in de Geldersche Geschiedenissen.
Dus vindt men reeds op het Jaar 1179 genoemd BAREND VAN WISCH en ZWEER of ZWEDER VAN WISCH. Zij moeten lieden van aanzienlijk vermogen geweest zijn, dewijl men hen genoemd vindt onder de begiftigers van het Klooster Bethlehem, te Deutikom; zelf behoorde aan hun de grond, daar het Klooster op stondt. ROBERT VAN WISCH schonk aan bet zelfde gestigt honderd guldens. Op het Jaar 1311 ontmoeten wij HENDRIK VAN WISCH, Richter van Veluwe, en, in ’t volgende jaar, STEVEN VAN WISCH; welke laatstgemelde benoemd wordt, op het Jaar 1324, in zekeren Vrijbrief, de Lobethsche Tollen raakende. Da laatste van het manlijk oir, welken wij vermeld vinden, was, HENDRIK VAN WISCH; hij overleedt omtrent het Jaar 1425. Een aloud rijmpje kenmerkt, behalven eenige andere Geldersche adelijke geslagten, dat van WISCH in deezer voege:
„ BERG de rijkste,
„ BRONKHORST de adelijkste,
„ BAAR de oudste,
„ WISCH de stoutste.”
Zie SLICHTENHORST, Geld, Geschiedennissen; DUMBAR, Analecta.