Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

ANHOLT

betekenis & definitie

en ook wel Aanholt, een steedje in de Vereenigde Nederlanden, in ’t Z. O. van Zutphen, aan den ouden Yssel, op de Grenzen van ’t Land van Kleef en ’t Bisdom Munster. Het is eene Heerlijkheid, aan ’t einde van ’t Graafschap van den Berg, tusschen Ysselmonde en Emmerik.

Groote verschillen hebben over ’t zelve plaats gehad; beweerende die van Anholt, dat de Heerlijkheid was een Rijksleen, en geen overhoofd had dan den Keizer; daar die van Gelderland zig tegen verzetteden, en, in ’t jaar 1700, nog met den Grondheer over twistten. Men vindt echter, dat Anholt zo wel als Bredevoort, in ’t jaar 1532, op de schattingslijsten van ’t Graafschap Zutphen is aangeslagen, en op zekere somme gesteld. Hertog KAREL VAN GELDER, deeze Heerlijkheid aan JACOB VAN BRONKHORST, door magt van wapenen, ontnomen hebbende, droeg dezelve, volgens SLICHTENHORST, in ’t jaar 1537, ter Leen op aan DIRK VAN BRONKHORST, Vrijheer van Batenburg, dien hij wederom in gunst had aangenoomen. VAN DER HOUVE zegt, dat zij, om voorgemelde reden, in de gedaane schatting van ’t jaar 1547, bedraagende 184 gl. 2 st. 6 een tweede penn. weigerde te voldoen.

In ’t jaar van 1578, tekende de Heer van Anholt, na dat hij zitting onder de Geldersche Edelen genomen had, als Bannerheer, de vermaarde Unie van Utrecht. Doch naderhand de Spaansche partij gekoozen hebbende, werd het Stedeken Anholt, in ’t jaar 1580, door den Gelderschen overste HEGEMAN, uitgeplonderd en verbrand. In ’t jaar 1717 beweerde de Baron HEEMS, als Afgezant van den Keizer bij Hunne Gr. Mog. dat Anholt onafhanglijk van Gelderland was; tegen welk vertoog de Staaten dier Provintie hun recht breedvoerig aantoonden. Dit geschil, als nog onbeslist zijnde, is oorzaak, dat op Anholt geen recht van Oppermagt door Gelderland geoeffend wordt.

< >