Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

WINSUM

betekenis & definitie

een Dorp in de Provincie Friesland, in het Kwartier van Westergoo, meer bepaaldelijk in de Grietenij var Baarderadeel, al waar het, onder de overige Dorpen van dat distrikt, het negende in rang is en zesendertig stemmen uitbrengt. Het Dorp ligt tusschen Franeker en Sneek, aan den Vaart, welke van de eene na de andere Stad loopt.

Hoewel de Huizen op eene tamelijke hoogte gebouwd zijn, koomt doeze, egter, in geene vergelijking bij eenen Terp of verhevenen grond, digt daar bij gelegen, welke tot eene Vlugtplaatze diende, in overoude tijden, als de Zee zich tot hier toe uitstrekte, en, bij mangel aan genoegzaame Dijken, de opgezeetenen dikmaals noodzaakte, tegen de overstroomingen zich op zulke opgeworpne hoogten te bergen. Aangaande de Plaats zelve hebben wij niets bijzonders te berigten; zij bestaat meest uit boerewooningen. Voorheen hebben wij reeds verhaald, hoe dit Dorp geenen kleinen luister heeft ontleend van de geboorte der twee beroemde Hoogleeraaren MENELAUS en PIËRIUS WIMSEMIUS. Verscheiden Abten van het eertijds vermaarde Klooster Lidlum waren insgelijks hier gebooren; gelijk ook een burger van Winsum, in de Twaalfde Eeuw, dit Klooster hadt helpen stigten. Veel leedt dit Dorp in de Spaansche tijden, vooral in den Jaare 1586, wanneer het, voor een goed gedeelte, in koolen wierdt geleid. Verscheiden inwooners, om de woede der Spanjaarden te ontgaan, de toevlugt in de Kerk en op den Toren genomen hebbende, vonden ’er een rampzalig einde, naa dat men het gebouw van onderen hadt in brand gestoken.

< >