jonger broeder des naastvoorgaanden (Winsemius, Menelaus), wierdt in den Jaare 1580 gebooren. In zijne jeugd leide hij zich inzonderheid toe op de beoeffening der Regtsgeleerdheid en Historiekunde; verpoozende, egter, nu en dan, zijne ernsthaftiger bezigheden met de bevalligheden der Dichtkunde en de optooizels der Welspreekendheid.
Niet onbeloond bleef zijne kunde en ijver. Nog in het zelfde jaar als zijn ouder broeder het Hoogleeraarsgestoelte hadt beklommen, wierdt hij tot Historieschrijver van Friesland aangesteld. Twintig jaaren daar naa wierdt bij zijns broeders Amptgenoot aan ’t Hoogeschool, en hij tot Hoogleeraar in de Welspreekendheid en Staatkundige Historie aangesteld. Drie jaaren laater, te weeten, in den Jaare 1639, bekleeden hij de waardigheid van Rector Magnificus. Zijn dood viel voor in den jaare 1644, het achtënvijftigste zijns ouderdoms. Mans meest bekende schriften zijn: Kronijk, of Geschiedenissen van Vrieslandt, en Rerum Frisicarum Histioria, beiden in folio. Daarenboven heeft men van zijnen lieflijken dichtgeest de vrugten in eenen bondel, Amores getiteld, en nog een Werkje, Syrius Caniculae Stelia.