Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

TWENTE

betekenis & definitie

een landschap en Drostampt, in het Oostlijk gedeelte der Provincie van Overijssel, leggende als beslooten tusschen het Drostampt Salland, het Graafschap Benthem, het Bisdom van Munster en het Graafschap Zutfen. Eertijds voerde het den naam van Twenta, en behoorde aan de Bisschoppen van Utrecht, die het bewind daar over, onder verschillende benaamingen, aan bijzondere Heeren opdroegen. Het geheele Landschap wordt verdeeld in negen Geregten Oldenzaal, Ootmaersem, Almelo, Enschede, Delden, Kettingen, Borne, Haaxbergen en Diepenheim. Volgens zommigen zou men, in dit Landschap, moeten zoeken het volk, Tubanten geheeten, bij TACITUS vermeld, en het Gewest van dezelve zijnen naam ontleend hebben.

Doch, veelligt, is voor deeze meening geen andere grond, dan de gelijkheid van den klank der benaaminge. De grondgesteltenis is niet eenerlei. Hier ontmoet men Veengronden, elders Zand. Door de toeneemende nijverheid der Landzaaten, heeft men het een en ander, meer en meer, ten nutte weeten aan te wenden. Daarenboven zijn de Twentsche Linnenreederijen alomme vermaard.Het Drostampt van Twente is zeer aanzienlijk, en wordt gemeenlijk, door eenen der Ridders van Overijssel bekleed. Minder, egter, zijn thans de voordeelen, daar aan verknogt, dan ten tijde der zo genaamde Drostendiensten, bestaande in eenige verrigtingen, welke de Landlieden, ten behoeve van den Heere, om niet moesten waarneemen. De meesten onzer Leezeren zullen zich nog herinneren, de moeiten en beweegingen, nu tien jaaren geleeden ontstaan, over de afschaffing deezer Drostendiensten; als mede, hoe deeze beweegingen begonnen, en voorts ten einde gebragt wierden, voornaamelijk, door de bewerking van wijlen den Overijsselsche Ridder JOHAN DERK, Baron van der Capellen, Heer van den Pol. Zo wel over het Ontwerp, als over den uitslag, waren allen niet even eens gezind. Eenigen laakten den Ridder, de meesten preezen hem deswegen.

Onder de laatsten staken, boven alle anderen uit, de Landlieden van Twente. Om den wakkeren Ridder hun genoegen, blijdschap en dankbaarheid te betuigen, over hunne ontheffing van diensten, welke, naar hunne meening, met ‘s menschen aangeboorene Regten, en vooral met de Vrijheid, op welke de Nederlanders roem draagen, onbestaanbaar waren, deeden zij, door den Heer HOLTZHEY, eenen zinnebeeldigen gouden Gedenk- en Eerepenning vervaardigen, om voorts aan den Ridder te worden ter hand gesteld. Aan een gouden Keten hing deeze Penning, en voorts een Rol van Pergament, waar op men, met eene fraaie hand geschreeven, het volgende las: „Ter eeuwige en onsterflijke Gedagtenisse van den Edelmoedigsten Ridder JOHAN DERK, BARON VAN DER CAPELLEN, Heer van den Pol, Apeltern, Altforst, Hagen, enz. Beschreeven in de Ridderschap van Overijssel, enz. enz. enz.

„Die, in navolging der aloude waare Ridderen, den onderdrukten bijstand biedende, door wijs beleid, onvermoeiden vlijt, standvastige verduuring, veragting en overwinning veeler wederwaardigheden, zonder dat zijn groote Geest bezweek, de Vrijheid van den Landman in Overijssel, tegen het slaafsche juk der Drostendiensten, met GODS hulp, heeft verdeedigd.

„Die ook, door regtvaardige uitspraak der Edel Mog. Heeren Staaten deezer Provincie, Beschermers van Regt en Vrijheid, het wit zijner loflijke poogingen, in de geheele Uitrooijing van de harde en veragtelijke Dienstbaarheid heeft bereikt.

„Voor deezen Regtgeaarten Ridder, den Roem onzer Edelen, hebben wij Huislieden van Twente, met algemeene toejuiching, deezen Brief, als een Gedenkteken onzer Dankbaarheid voor zulke voortreffelijke daaden opgerigt.

„Zijne Edelmoedigheid, die onze voorgenomene dubbeld verschuldigde kostbaarer vereering heeft afgeslagen, kan ons niet weigeren, dat wij Hem hier bij tevens een regt van altoosduurend verblijf in onze dankbaare harten opofferen; eene dienstbaarheid, die wij aan braave Regenten, welke alle slaafsche Diensten van een Vrijgevogten Volk verfoeien, toekennen.

„Wij wenschen, dat dit Gedenkteken bij zijn laate Nageslacht, eeuw uit, eeuw in, gezien en onze erkentenis daar door vereeuwigd worde.

„Wij hebben deezen door de Boe-Richters uit elke Boerschap doen ondertekenen; en om dat wij geen Zegel gebruiken, eenen Gouden Gedenkpenning, met dit Opschrift:

De nijvre Landman juicht, ziin Vrijheid is hersteld!

CAPELLEN zegepraalt op Baatzucht en Geweld!

aan een Keten van hetzelfde Metaal hier aan doen hangen.

„Aldus gedaan in Twente, in het Jaar onzes Heeren MDCCLXXXIII, op den 25 September.”

Op de Voorzijde van den gemelden Gedenkpenning ziet men het Borstbeeld des Ridders, eenvoudig, zonder eenig optooizel, in zijne waren gedaante, met dit Omschrilt: JOHAN DERK VAN DER CAPELLEN TOT DEN POLL, BESCHR. IN DE RIDD. VAN OVERIJSSEL.

Op de tegenzijde leest men, naa het bovenstaande tweeregelig versje: d. 1. Nov. Ac. 1782

Boven aan ziet men de Zon der Vrijheid, bestraalende des Ridders Wapen, van eenen Eiken Krans omgeeven; en aan den Voet, eenig Bouwmans Gereedschap, benevens den Hoorn des Overvloeds.

Gevoelig aangedaan over dit blijk van dankbaare hoogagtinge, zondt de Ridder, naa het ontvangen van het Eeregeschenk, een Antwoord, ‘t welk van een getroffen hart, en ‘t welk over zijne verrigtingen voldaan is, de treffendste kenmerken draagt. Gaarne plaatsten wij hier dien brief, indien ons bestek zulks gedoogde.

Zie Nieuwe Nederlandsche jaarboeken, 1784.

< >