SCHAAP, (Mr. PIETER) was de Zoon van den Burgemeester Dr.
GERARD SCHAAP. Nevens drie andere aanzienlijke Jongelingen, te weeten, GERBRANDT PANCRAS, JACOB DE GRAAF en SYBRANT VALKENIER, insgelijks Zoonen of Neeven der thans regeerende Burgemeesteren, genoot deeze de eere van het leggen van den eersten Steen, van het Stadshuis van Amsterdam, op den achtentwintigsten October des Jaars 1648. In den Jaare 1666 wierdt hij Raad, en nam tevens zitting in Schepens gestoelte; deezen post bekleedde hij ook in de Jaaren 1670 en 1671. De Heer Mr. PIETER SCHAAP was een ijverig voorstander van de heerschende denkwijze, in zijne Geboortestad, omtrent het handhaaven van den Stadhouderlozen Regeeringsform; hierom liep hij, bij veelen, in ’t oog, als hebbende hij mede de hand geleend, zo als men elkanderen zogt diets te maaken, om Stad en Vaderland aan Frankrijk te verkoopen en te leveren. Dit bleek uit een vinnig Schimpschrift, ’t welk, in den Jaare 1672, gestrooid wierdt, en waar in men, benevens andere naamen, ook dien van Mr.
PIETER SCHAAP las, als iemand, die aan de voorgenomene gruweldaad schuldig stondt. Het Papier was ingerigt aan Burgemeesteren en Zesendertig Raaden. Om den Leezer een denkbeeld te geeven van den rampzaligen toestand van zaaken in het gemelde jaar, en van de begrippen, welke, bij veelen, aangaande hunne Regenten, gevoed wierden, lust het ons, het Schimpschrift, woordelijk, hier in te lasschen. Stijl, taal, spelding, alles toont den grond, op welken de jammerhartige pennevrugt gegroeid was."Wie ister soo ongevoelyck ofte moetwillens blint die niet en kan sien, de grouwelycke ende verdoemde verraderye die ons lieve Vaderlant syn gebrouwe ende overgekome, van diergelycke Tierannye men niet gehoort noch geleesen soo lange de weerelt heeft gestaen, waer in ghy de meeste part suspect en schuldigh syt, helpende smeede die verdoemde saamesweringe van het eeuwigh edict, ende actens van seclusio ende gearbeydt aan die grouwelycke verraderye van de Witte loevesteynsche factie alleen uyt eygen regeersucht en genot van de Soeveryniteyt, soekende het loffelycke Huys van Oranje ende Nassouw tot de grondt uyt te roeyen ende ons en onse kinderen tot slaeven en Contrabutarissen van Vranckryck te maeken, synde liever frans als prins siet nu eens aan in hoe beweenlycke gedeformeerde staat ghy liedens de Religie Justitie Militie Politie neevens de Finantie hebt gebracht door UE. boose Regeeringh het schip van het Vaderlant soo grouwelyx moetwillens voor de wint hebt doen versylen, ende noch sien wy daaglyckx dat ghy liedens daer en booven alle pracktyck aanwent om in de Regeeringe te blyven, ende volgens den verkoop noch alles over te leeveren ofte laaten verlooren gaan, soo seggen wy die een ongelooffelycke getal syn UE. aan alle die aan dit grouwelyck verraat by de gemeente suspect syt, waar van eenige hier onder gespecificeert dat ghy aanstonts U ampt ende bedieninge nederleyt ende Heere Prince van Oranje zonder uytstel versoeckt om syne reyse herwaarts te willen verhaastigen op dat andere bequaame Patriotten en by de gemeente niet suspect mogen geëligeert worden tot gerustigheydt van het gemeene best ende per faute van dien soo protesteren hier meede alle voor de gantsche weerelt dat sy schuldig zullen syn aan het bloet ende aan alle onheylen die U mochte overkoomen door de regtvaardige wraack der getergde gemeente, dit doende &c.
Hendrik hooft, Jan van der Poll, Lambert Reynst, Nicolaes Pancras, Joan blaauw, andries de graaff, Cornelis van Vlooswyck, Nicolaes van Loon, Hans bontemantel, Roeter Ernst, Jacob Jacobsz hinlopen, Joan Corver, Pieter Schaap, Joan Hulst, Willem backer, Cornelis Rogh.
Ondanks het vuilaartig verwijt van dit Lasterschrift, liet zich de Heer SCHAAP, nevens veele andere der gelasterde Regenten, gebruiken tot de gewigtigste bezendingen, tot behoudenisse van Stad en Vaderland. De Heer SCHAAP, zich in 't Hage bevindende, terwijl de Algemeene Staaten, van hunne Afgevaardigden te velde, eenen brief ontvingen, meldende den inval der Franschen in de Over-Betuwe, vertrok, nog dien zelfden dag, met een afschrift van dien brief, na Amsterdam, om te bewerken, dat de Vroedschap, op de beveiliging der Stad, bij tijds, de noodige maatregels mogt beraamen.
Zie J. WAGENAAR, Beschrijving van Amsterdam.