Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 25-01-2023

Pierson

betekenis & definitie

CHRISTOFFEL PIERSON, gesprooten uit een deftig geslagt in den Burgerstand van 's Graavenhage, wierdt in die Hofplaats gebooren op den negentienden Februarij des Jaars 1631. Overeenkomstig met zijne opleiding tot den Koophandel, ontving hij, in zijne jeugd, daar toe de noodige onderrigtingen.

Doch de Schilderkunst bleef altoos zijne heerschende zucht, en maakte hij daar in eenige vorderingen, door den omgang met BARTHOLOMEUS MEYBURG. Zo sterk werkte, in 't einde, deeze zucht op zijn hart, dat hetgeen hem, eenigen tijd, slegts tot uitspanninge hadt gediend, allengskens in zijn hoofdbedrijf veranderde. Hij wierdt een leerling van zijnen straks genoemden vriend. Naa verloop van een jaar, verkoos PIERSON de Stad Schiedam tot zijne woonplaats, en gaf ’er zich over aan het schilderen van Portretten en Historiën. Ter bevorderinge van zijn kunstvermogen, deedt hij, in den Jaare 1653, op raad en in gezelschap van MEYBURG, eene reize na Duitschland. Op de wederreize hunnen weg neemende door het Zweedsche Leger, 't welk toen bij Bremerveurde lag, raakten de beide Kunstschilders in kennis met den Veldmaarschalk WRANGEL. Zij schilderden zijne afbeelding en die van andere Legerhoofden, en wierden ’er rijklijk voor betaald. Zo wel voldaan was de Veldmaarschalk over de uitvoering, dat hij de Kunstenaars na het Hof van Koninginne CHRISTINA zogt te lokken, met belofte van Brieven van Voorschrijvinge, en het waarschijnlijk vooruitzigt van den post van Hofschilders te zullen bekleeden. Doch zij weezen deeze aanbieding van de hand. Van Schiedam verhuisde PIERSON, met zijn Gezin, (hij was onlangs getrouwd) na Gouda. Ontwaar wordende, dat Jagttuig, Vogelkouwen en Schietgeweer, geschilderd door LEEMANS, thans in bijzondere agting waren, en wel betaald wierden, besloot hij die manier van schilderen bij de hand te neemen. Zo gelukkig slaagde hij daar in, en wist de natuur zo wel te treffen, dat meenig een, ziende zijne Schilderstukken aan den wand hangen, meenende iet weezenlijks te zullen aanvatten, daar door bedroogen wierdt. Daarenboven heeft hij de glazen, in de groote Kerk te Gouda, door de vermaarde CRABETTEN geschilderd, op Pergament, in ’t klein, naagetekend; hij stelde dezelve in handen van Burgemeesteren, om op ’t Stadhuis bewaard te worden. Naa het overlijden zijner Huisvrouwe, begaf hij zich in een tweede huwelijk, met eene Vrouw van Schiedam, en nam aldaar, andermaal, zijn verblijf, doch vertoefde ’er niet langer dan tot in den Jaare 1691, wanneer hij, voor de tweede reize, na Gouda verhuisde. Hier oeffende hij de kunst tot in een hoogen ouderdom; hij stierf, op den elfden Augustus des jaars 1714 in den ouderdom van ruim drieëntachtig jaaren.

< >