Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 09-12-2022

Opmeer, Petrus

betekenis & definitie

PETRUS OPMEER, afkomstig uit het aanzienlijk Westfriesch Geslagt van dien naam, door Vrouwe JACOBA VAN BEYEREN, in den aanvang der Vijftiende Eeuwe, tot den adelstand verheven, wierdt gebooren te Amsterdam, op den dertienden September des Jaars 1526. Al vroeg verloor hij zijnen Vader. Zijne Moeder, MARIA VAN AKERSLOOT genaamd, vertrouwde hem aan het onderwijs van ALARDUS VAN AMSTERDAM en NIKOLAAS CANNIUS, vermaarde Geleerden van dien tijd. Naa de gronden der Taalkennisse geleid te hebben, vertrok hij eerst na Leuven, en genoot aldaar het onderwijs van PETRUS NANNIUS, van Alkmaar. Vervolgens nam hij zijn verblijf te Doornik, om 'er zich voornaamelijk op de Wiskunde toe te leggen. Door zijne Moeder zijnde thuis ontbooden, in het eenentwintigste jaar zijns ouderdoms, tradt hij, kort naa zijne wederkomst, in’t huwelijk met SARA SASBOUT, Dogter van PIETER SASBOUT, bij welke hij verscheiden kinderen verwekte. Thans maakte hij zijn werk van het vertaalen van verscheiden kleine Boeken, uit het Latijn in het Nederduitsch, onder andere het bekende Werkje van VINCENT DE LERINS tegen de Ketters.

Tot nog toe hadt Opmeer zijn verblijf gehouden te Amsterdam. Van daar vertrok hij, onzeker om welke reden, na Delft. Hier wierdt hij bekend met PETRUS RESENIUS, Rektor van het Latijnsche School. Diens bedreevenheid in de Grieksche Taale maakte hij zich ten nutte, om 'er zich in te laaten onderwijzen; gelijk hij zelve, van zijnen kant, RESENIUS in de Wiskunde onderrigtte. Zijn vorderen in die Taale kwamen hem te stade in de beoeffening der Godgeleerdheid, op welke hij zich nu voornaamelijk toeleide, naa alvoorens van de Geneeskunde en Regtsgeleerdheid zijn hoofdwerk gemaakt te hebben. OPMEER was een ijverig voorstander van het Roomsche Geloof, en besteedde straks zijne kundigheden, ter wederlegginge van de Onroomschen van dien tijd. Ter gelegenheid der onmenschelijke wreedheden en bittere vervolgingen door den Heer VAN LUMEI en DIDERIK SONOY, tegen de Roomschen gepleegd, vondt OPMEER zich genoodzaakt, Delft te verlaaten. Hij begaf zich in het Spaansche Leger, welk, in den Jaare 1572, voor Leiden lag, bij den Spaanschen Bevelhebber FRANCISCO BALDES, die hem tot Geheimschrijver van den Krijgsraad benoemde. Deezen Veldheer volgde hij, zedert, na Henegouwen. Doch zijne uitlandigheid was van korten duur; de Schout van Amsterdam omboodt hem derwaarts, om de Roomschgezinden in 't oude Geloof te versterken, tegen de bedenkingen der Hervormden, wier getal, hand over hand, begon toe te neemen. Hij vertoefde te Amsterdam tot op de verandering der Regeeringe, in den Jaare 1578, wanneer hij, nevens veele andere Roomschgezinden, de Stad verliet, en, zedert, nevens dezelve, openlijk wierdt ingedaagd. Thans begaf hij zich met der woon wederom na Delft, en overleedt aldaar op den vierden November des Jaars 1594. Hij heeft verscheiden Werken nagelaaten, onder andere Opus Chronographicum, of Kerkelijke en Waereldlijke Geschiedenis, zedert de Schepping der Waereld tot op het Jaar 1590 naa de geboorte van Christus; en Catholijk Martelaarsboek: een zeer partijdig geschrift, als wordende de wreedheden van LUMEI en SONOY aan de Hervormden in 't algemeen ten laste geleid.

< >